Onze bestuursleden Inge Saey en André Seebregts zijn afgelopen november 2015 (op eigen kosten) in Kampala, Oeganda, geweest om het opvang project van de Stichting Red een Straatkind te bezoeken.
Hierbij een paar van hun indrukken:
– De meeste kinderen zijn tussen de 10 en 15 jaar oud (met uitschieters vanaf 7 tot 17 jaar);
– Het project daar wordt nagenoeg 100% gefinancierd door de stichting Red een Straatkind;
– Het gebouw dat we huren, ziet er zeer armoedig uit, maar het staat er;
– Er werken een coördinator, een kok, een sociaal werker en een lerares;
– We verzorgen ruim 350 maaltijden per week aan straatkinderen die anders niet (of in ieder geval veel minder) zouden eten (30 kinderen per dag, maal 2 maaltijden per dag, maal 6 dagen per week);
– Daarnaast worden er wonden verzorgd, lessen gegeven en kinderen wanneer nodig naar de dokter gebracht.
Het drop inn centre wordt relatief professioneel gerund. Ze hebben een duidelijke strategie. Eerst vertrouwen wekken, dan langs laten komen voor eten en wond verzorging, als dat goed gaat doorplaatsen naar een tehuis waar ze ook ’s nachts kunnen verblijven en van daaruit structureel naar school laten gaan en proberen terug thuis te plaatsen (soms mogelijk doordat de familie de kosten voor kost en inwoning en school niet hoeft te dragen) of anders in ieder geval het contact te herstellen.
Grootste problemen (ons inziens):
– De straatkinderen moeten vaak – al dan niet staand – in de regen slapen;
– Het eten dat ze “bij ons” krijgen is nogal eenzijdig (nooit vlees, nauwelijks groente, altijd hetzelfde);
– Er is geen avond eten en op zondag zelfs helemaal geen eten;
We zijn met een vroegere straatkind (nu 30 jaar oud) nog de slums ingegaan om te zien hoe de kinderen ’s nachts leven. Dat was zeer aangrijpend. Alsof je in het inferno terecht was gekomen (inclusief vuren, muziek, volwassen en kinderen die onder invloed zijn, minderjarige prostituees, mensen die naar je roepen, zombie-achtige lijm snuivende kinderen, groepjes kinderen die als welpen bij elkaar op straat liggen te slapen).
De andere kant van het verhaal is hoe vrolijk ze – overdag- zijn, hoe gelukkig ze lijken te zijn met relatief weinig, hoe veel ze voor elkaar over hebben (eten delen, fel voor elkaar opkomen, enz) en hoe aanhankelijk ze zijn. Na de kinderen van nabij te hebben meegemaakt en gesproken, realiseer je je (nog meer dan eerst) dat ze allemaal een naam, een persoonlijkheid en een karakter hebben. En (dus) stuk voor stuk even waardevol zijn als welk ander kind dan ook.
Het was een hele bijzondere en aangrijpende ervaring. We kijken er naar uit om op enig moment weer terug te gaan.